En dan heb ik de mooie taak om de laatste twee weken in Jamaica in een blog samen te vatten. Dat is eigenlijk niet te doen. Zó veel indrukken! Zo veel geuren! Zo veel lieve mensen! Waar moet ik beginnen?
Misschien moet ik beginnen bij het Jamaicaanse verjaardagsfeestje. Als we met onze boodschappen terug sjouwen naar de Amuse die voor anker ligt in Bowden Harbor, komen we Casper van de Summerwind tegen. Hij is door een Jamaicaans meisje in het dorp uitgenodigd om haar verjaardag te komen vieren en hij moet vooral de mensen van de andere twee boten (de Djualyn en wij) ook meenemen. Het feest begint over ongeveer een uur. Leuk! We varen snel terug naar de Amuse om onze boodschappen op te ruimen, ons op te frissen en een cadeautje te improviseren. Halverwege de middag lopen er zes nieuwsgierige witte neuzen over het pad naar het dorpje. Het dorpje is niet meer dan een verzameling krottige huisjes en twee barretjes. We moeten bij het enige open barretje zijn, maar dat hadden we op afstand ook al kunnen horen. We zijn – op de jarige, haar moeder en de DJ na – de eerste gasten. Onze cadeautjes worden snel meegenomen naar een achterkamertje. De reggaemuziek staat binnen zó hard dat je elkaar niet kunt verstaan, dus gaan we buiten staan. We krijgen soep die in een grote ketel boven een vuurtje staat te pruttelen. Jummie! Gaandeweg komt er nog een handvol mensen binnen, maar veel drukker wordt het niet. De DJ wisselt reggae af met Madonna, Michael Jackson en Whitney Houston. En er wordt gedanst. Door de moeder van de jarige, met veel buik en even weinig tanden als schaamtegevoel. Door een klein meisje dat onbevangen en onschuldig haar heupen draait op “Like a virgin”. Door een bejaarde rastaman, die met zijn grijze dreads, een beduimeld overhemd en pretoogjes een partij swag in zich heeft waar wij met zes bleekneuzen nooit tegenop zouden kunnen. Niet dat we het niet proberen, hoor!
Of moet ik beginnen bij de heerlijke dagtochtjes zeilen langs de zuidkust? We kiezen bewust voor deze zuidelijke route, omdat we de toeristenoorden aan de noordkant van Jamaica willen vermijden. We varen samen op met de Djualyn en de Summerwind en genieten van prachtig blauw water en ankerplekjes achter kleine koraaleilandjes. Dit is het domein van de vissers, want langs de hele zuidkust stikt het van de visnetten en -potten. Af en toe dus even goed opletten om er tussendoor te slalommen. Op Pigeon Island – een klein onbewoond eiland met wat palmbomen – doen we samen met de andere boten een strandborrel. Een stukje ligt een vissersbootje op het strand. Terwijl we kokoswater drinken uit de kokosnoten die de mannen hebben verzameld, komt één van de vissers nieuwsgierig naar ons toe om te kletsen. In onverstaanbaar Patois ratelt hij er op los. Maar zijn oogjes stralen en hij lacht hardop om zijn eigen grappen. Wij lachen mee. Met hem, met het leven hier! Hoe kunnen we ook anders, als we met onze voeten in het zand genieten van de ondergaande zon op een onbewoond eiland?
Of misschien moet ik vertellen over Black River, het provinciestadje dat genoemd is naar de rivier die hier uitmondt? We liggen hier een paar dagen voor anker voor de monding van de rivier en mogen onze dinghy aanleggen aan de vissersboten die een klein stukje stroomopwaarts in de rivier liggen. Het stadje brengt een gezellige reuring met zich mee. Black River heeft één belangrijke trekpleister: er leven hier nog zo’n achthonderd krokodillen in de rivier en de omliggende moerassen. De kustwacht die onze papieren na aankomst komt controleren, raadt ons sterk af om naast onze boot te zwemmen. De krokodillen trekken wel wat toeristen, maar de meesten zullen het te ver verwijderd vinden van hun luxe resort aan de west- of noordkust. Er zijn wel weer wat sjacheraars die graag wat dollars willen verdienen aan toeristen. Dus ook wij ontkomen niet aan allerlei aangeboden diensten. Als ik met Stijn over straat loop, wordt ons op elke straathoek ganja aangeboden. Ze vinden het heel raar dat we niet roken, zeker als ze horen dat we uit Nederland komen. Soms wordt ons zelfs coke aangeboden. En als Stijn op een ochtend met Casper door het stadje loopt, blijken Jamaicaanse dames ook tot de koopwaar te behoren. Dat durven ze toch niet aan te bieden als Floor en ik erbij zijn 😉.
Vanuit Black River maken we een superleuk uitstapje. Casper heeft bij de Jamaicaanse Robert een busje geregeld. Hoog op ons lijstje staan de YS Watervallen. Die zouden één van de mooiste van Jamaica zijn. Voor Jamaicaanse begrippen betalen we een enorme toegangsprijs van 19 USD per persoon, maar het gebied is dan ook prachtig onderhouden. En de Lonely Planet heeft niets teveel gezegd: de watervallen zijn echt schitterend. En we badderen erop los: Wat een luxe om uitgebreid in zoet water te poedelen! We slingeren zelfs als Tarzan en Jane aan een touw door de lucht om ons in een van de poeltjes te storten. Een tikkeltje toeristisch misschien, maar wel héél erg leuk!
Terug in Black River willen we eigenlijk nog wel graag de krokodillen zien. Voor nog eens 20 USD per persoon mogen we een uurtje met een bootje de rivier opvaren. Dat staat ons budget niet toe, dus we overwegen met onze eigen dinghy de rivier op te varen. De mevrouw die de tickets verkoopt, zegt dat we waarschijnlijk niet eens meer in onze dinghy durven te stappen als we de krokodillen eenmaal gezien hebben. Ze schijnen enorm te zijn. Al pratende blijkt dat de krokodillen ook vaak hier bij de monding van de rivier te zien zijn. Nou, dan gaan we toch gewoon te voet op zoek? We struinen wat rond langs de oevers en ineens zien we twee exemplaren aan de overkant van de rivier. Honderd meter van de plek waar we onze dinghy geparkeerd hebben. En ze zijn inderdaad enorm: waarschijnlijk wel zo’n 4 tot 5 meter. Als we aan het eind van de middag in de dinghy stappen, moet ik toch weer aan de mevrouw van de krokodillentoers denken. Voor de zekerheid ga ik toch maar op mijn knieën midden in de boot zitten, in plaats van met mijn billen op de rand.
Ik kan zo nog wel even doorgaan met alle mooie dingen die Jamaica voor ons in petto heeft. Is het dan alléén maar rozengeur en reggaemuziek hier? Nee, er is ook een schaduwzijde. Het gros van de Jamaicanen is erg arm. De levensomstandigheden hier doen ons erg aan Afrika denken. Niet gek als je bedenkt dat 90% van de bewoners hier nog puur afstammeling van Afrikaanse slaven is. De statistieken zeggen dat er veel criminaliteit heerst. Op bepaalde plekken, bijvoorbeeld in down-town Kingston, kun je als ‘rijke’ westerling maar beter niet komen, en zeker niet na zonsondergang. Dat klinkt misschien afschrikwekkend, maar met wat gezond boerenverstand merken we er niets van. We zorgen dat we er een beetje sjabby uitzien en gaan natuurlijk niet met flappen en andere bling-bling lopen wapperen. Ach, dat zouden we in bepaalde buurten in Amsterdam ook niet doen. We gaan weliswaar naar Kingston, maar zorgen ervoor dat we de stad tegen het einde van de middag weer verlaten hebben. En we mijden de toeristenoorden zoveel mogelijk. Die staan bekend om het grote aantal hustlers, mensen die geld aan je proberen te verdienen. Ik kan het begrijpen ook, als je bedenkt dat het gemiddelde maandinkomen hier ongeveer € 700,- is. Een doorsnee bleekneus verdient een veelvoud hiervan. Negril, aan de westkant van Jamaica, is zo’n oord waar kilometerslange stranden gevuld zijn met het ene resort na het andere. We liggen er een nachtje voor anker in de Bloody Bay, een baai waarvan de naam nog doet herinneren aan vervlogen tijden van walvisvangst. Tegenwoordig worden er geen walvissen meer gevangen, maar wel toeristen gelokt. Naar stalletjes met allerhande groen-geel-rode knutselwerkjes en handdoeken met ganja-bladeren. Of naar barretjes waar de prijzen ineens niet meer worden uitgedrukt in Jamaicaanse, maar in Amerikaanse dollars. En dat doet het budget geen goed, hebben we al snel in de gaten. Direct nadat we met de dinghy op het strand landen, komt er iemand op ons af. Hij stelt zich voor als ‘Mister Dealmaker’. Zoals zijn naam al doet vermoeden, kan hij alles voor ons regelen: ganja, lobster, tripjes naar het binnenland,… We kletsen even, maar slaan zijn aanbod vriendelijk, maar duidelijk af. Als we even later met z’n zessen een taxi willen nemen naar het centrum van Negril, vraagt de chauffeur zonder blikken of blozen 30 USD (wéér die Amerikaanse dollar!) voor het korte ritje. Als we duidelijk maken dat we al langere tijd door het land reizen (“We’re travelers, no tourists”) en dat we gewend zijn om voor dit soort korte ritjes 150 JMD per persoon (ongeveer 1 USD) te betalen, snapt hij dat we niet de hoofdprijs gaan betalen en uiteindelijk mogen we voor 1000 JMD (ongeveer 6,50 USD) met z’n allen mee. En ach, uit het feit dat hij gezellig met ons zit te kletsen zodra we rijden, maak ik op dat hij daar nog steeds een mooie verdienste aan heeft. Dat onderhandelen over de prijs blijf ik een dingetje vinden. Ik vind het fijn om Jamaicanen een goed belegde boterham te gunnen, want ik wil op geen enkele manier meedoen aan de uitbuiting waar dit volk al eeuwenlang onder zwicht. Tegelijkertijd merk ik dat ik me op mijn beurt soms gediscrimineerd voel als ik een prijs moet betalen die voor mijn gevoel véél hoger is, alleen maar door mijn huidskleur. Soms is het even zoeken naar een manier die voor zowel de ander als voor mij goed voelt.
Het ontzettend authentieke dorpje Lucea (spreek uit als Lucy) is een verademing na het toeristische Negril. Hier vinden we weer wat we zo bijzonder vinden in Jamaica. We landen met onze dinghy op het strand. Daar, tussen enorme hopen afval, staan een moeder met haar twee kinderen ons met big smiles te verwelkomen. Ze willen ons niets verkopen, maar zijn juist trots dat we ‘hun’ Lucea bezoeken. We hebben gehoord dat het marktdag is, en Pinky (7 jaar) en haar broer Aljay (8 jaar) willen ons wel laten zien waar het is. Ze leiden ons het dorpje rond. Vooral Pinky vindt ons blijkbaar erg lief, want een aantal keer schuifelt ze dichterbij om ons even te knuffelen. Beiden lopen ze op compleet versleten slippers rond. Bij Aljay zitten er zelfs gaten onder zijn grote tenen. In het stadje is het een drukte van jewelste op zaterdag. Na een uurtje rondslenteren, leveren we beide kinderen weer met nieuwe slippers bij hun moeder af. Haar dankbaarheid is enorm. Heel confronterend om me te realiseren hoeveel paar schoenen we in Nederland in onze kast hebben staan, terwijl hier een moeder bijna gaat huilen bij het zien van de nieuwe slippers van haar kinderen.
De volgende ochtend is het zondag. Kerkdag. Zo’n 80% van de bevolking is hier Christelijk. En Jamaica claimt dat het het land is met het grootste aantal kerken per vierkante kilometer. Hier in Lucea, met haar 5000 inwoners, tellen we zó al een kerk of zes. Eerder hoorden we al gospelachtige geluiden uit kerken komen en dat willen we dus wel eens meemaken. Netjes aangekleed zitten we al om 7.00 uur ’s ochtends in onze bijboot op weg naar de kant. Op het strandje waar we gisteren onze dinghy achterlieten bij de moeder van Pinky en Aljay, is nu niemand te bekennen. En er is ook geen gelegenheid om de dinghy op slot te leggen. Durven we het aan om de dinghy hier zo te laten liggen, tussen het afval en de vissersbootjes? We besluiten vertrouwen te hebben in Jamaica, laten onze dinghy achter en lopen naar de kerk iets boven het dorp. Eenmaal in de kerk, begint de mis met een half uur gospels. “Oh lord, have mercy”. Iedereen zingt en klapt mee. Drums, keyboard en tamboerijn. Wij vallen natuurlijk op als bezoekers, maar worden van harte welkom geheten. Of we even op willen staan en onszelf voor willen stellen. En dan de preek! Een charismatische, grote, zwarte pastoor met een groen gewaad en indringende ogen houdt een vurig en praktisch betoog zoals ik het in Nederland nog nooit gehoord heb in een kerk. Woorden die niet zozeer over het Christelijke geloof gaan, maar over universele waarden in de maatschappij. Inspirerend en motiverend. Over de impact van de dingen die je tegen iemand anders zegt bijvoorbeeld. En over de betekenis van schoonheid. In eenvoudige, maar rake taal. Te begrijpen voor jong en oud. En of je nou gelooft of niet… na deze mis lopen we met een rijk gevoel de kerk weer uit. En oh ja, de dinghy ligt er natuurlijk gewoon nog.
Ja, Jamaica heeft een speciaal plekje in ons hart. Op veel van de Caribische eilanden die we tot nu toe bezochten, merkten we al dat Jamaica een status aparte lijkt te hebben onder de Caribiërs. En die snappen wij nu. Het is de bijzondere vibe die hier heerst. Wat zullen we die gaan missen! De rust die de mensen uitstralen. Het even elkaar aanraken als begroeting. De muziek. Dat we op straat begroet worden met ‘Blessed mon’. In Montego Bay eindigt ons Jamaicaanse avontuur. Hier gaan we uitklaren en de laatste spullen inslaan voor de oversteek naar Cuba. En wij? Wij voelen ons ‘blessed’! Dankjewel Jamaica!
Deze blog werd mede mogelijk gemaakt door de prachtige foto’s van de Djualyn en de Summerwind! Thanks!
Wow… wat een schitterend verhaal weer, écht genieten! Eh, dat schoolreisje, is dat nou Black River of zijn het de Amsterdamse grachten, maar dan met krokodillen 😉 ? Wat een schatjes, die Pinky en Aljay! (En zo hélemaal Stijn en Yvet om hen van nieuwe slippertjes te voorzien. Is ook beter besteed dan aan Mister Dealmaker).
Geniet maar weer volop van het Cubaanse avontuur, dat gaat vast ook weer heel bijzonder zijn! Heel veel liefs, knuffels en een dikke kus XXX
Heel veel liefs, knuffels en een dikke kus XXX
Liefs, knuffels een dikke kus XXX
Dat is wel héél veel liefs hè! Ach, het is ook al laat, dan wil er wel eens iets mis gaan…
Stijn en Yvet, wat een mooie blog hebben jullie weer geschreven over Jamaica. Ik heb weer genoten van alles wat jullie daar zien, meemaken, en proeven gewoon geweldig. Ik werd zelfs een beetje emotioneel toen ik las hoe blij de kinderen Pinky en Aljay en uiteraard hun moeder waren met een paar nieuwe slippers. Dan zie je maar weer hoe goed wij het hier in nerderland hebben, en net wat jij zegt Yvet een kast vol schoenen. Geniet samen nog verder van jullie reis en wij wachten op de volgende blog uit Cuba.
Dikke knuffels Anton en Margriet
Heel Fijn !
Veel plezier en goede wind, lieve Yvet en Stijn!
Hartelijke groeten,
Rajko