Sinds ons vertrek uit Cuba heeft onze reis een ander karakter. We hebben een planning. Binnenkort willen we de grote plas weer terug oversteken, richting de Azoren. Ergens in mei, om precies te zijn, zodat we vóór de eerste orkanen ontstaan de Cariben uit zijn. Vóór we oversteken, hebben we nog een reparatie te doen aan de Amuse. Stijn ontdekte dat er wat vocht in de olie van de saildrive (=schroefaandrijving) zit. Dat is zeker niet iets waarop we zinken, wél iets wat we graag verholpen hebben voor we de grote plas opgaan. En aangezien we inmiddels hebben uitgezocht dat er goede faciliteiten daarvoor zijn in Sint Maarten, stonden de afgelopen weken in het teken van heul veul mijlen afleggen van Cuba richting Sint Maarten. Tegen wind, stroming en golven in. Dat betekent opkruisen. Niet de meest comfortabele koers. In de praktijk leggen we tegen de wind in zeilend ongeveer 75% meer afstand af dan de kortst mogelijke route zou bedragen. Bovendien willen we de saildrive zoveel mogelijk ontzien, dus alleen de motor starten als het echt niet anders kan.
Als we vertrekken uit Cuba zie ik dan ook enorm tegen dit stuk van de reis op. Als een berg. Na een behoorlijke periode met veel te veel wind, is er nu een periode met soms wel érg weinig wind. We gaan toch. De eerste dagen lopen we soms maar net 2 knopen (nog geen 4 km/uur), en dan nog niet eens recht op ons doel af. Het goede nieuws is dat er nauwelijks golven zijn en dat het véél comfortabeler varen is dan we vooraf hadden gedacht. Het slechte nieuws is dat ik op deze manier de tijd heb om steeds weer hoofdrekensommetjes te maken hoeveel tijd we op deze manier nog nodig hebben om in Sint Maarten te komen. Stijn rekent ook en al snel concluderen we dat we écht door moeten varen. Dat we geen tijd hebben om te stoppen op plekken die we graag zouden willen bezoeken. Dat we alleen nog stoppen als het weer ons niet toestaat om verder te varen. Ik ben er heel verdrietig door: nu moeten we zó veel mooie plekken overslaan en vinden zó veel mooie ontmoetingen niet plaats.
Gelukkig helpt Stijn me te relativeren. “Misschien dient dit allemaal wel een hoger doel”, zegt hij op een gegeven moment. Dat helpt me enorm om onze keuze te accepteren. Ik bedenk me dat door deze situatie de wereld niet vergaat. Het ergste dat ons kan overkomen, is dat we niet op tijd klaar zijn om de plas over te steken. In dat geval kan het zo zijn dat we moeten wachten tot mei volgend jaar om terug over te steken, maar dat zien we dan wel weer. Voor de mensen die ons graag snel thuis zien komen: dat is nu echt nog niet aan de orde. Maar me realiseren dat er altijd een alternatief scenario is, helpt me om te relativeren. Pffff…. Wat je eigen stemming met je kan doen. Blij dat er nu weer ruimte is om te zien wat er wél is: wij samen, de zon, prachtige uitzichten, in je onderbroek aan boord omdat toch niemand je ziet, de tijd hebben. Terwijl we tergend langzaam kabbelen over het water, lezen we boek na boek. We voeren mooie gesprekken. Ironisch genoeg voelt de tocht meer als beproeving in geduld, dan als haast.
Een week lang gebeurt er eigenlijk niets dat de moeite waard is om te vermelden. We varen langs de kust van Haïti, maar laten die letterlijk links liggen, omdat het weer goed is om gewoon verder te varen. Het enige spannende moment beleef ik tijdens één van mijn nachtwachten, terwijl Stijn ligt te slapen. In het pikkedonker zit er al uren een vogel op de boot om mee te liften. Dat hebben we al wel vaker meegemaakt. En geef ze eens ongelijk: als ik tientallen kilometers uit de kust zou vliegen, zou ik ook blij zijn als ik de vleugels even zou kunnen laten rusten. Er blijkt echter een visarend te zijn die de vogel ook heeft opgemerkt. Hij landt op de bimini, ongeveer anderhalve meter van mijn hoofd, om in aanvalshouding naar me te loeren. Gelukkig heeft het beest met zijn enorme spanwijdte helemaal geen ruimte om de aanval op mij in te zetten, omdat er een buiskap en een giek boven mijn hoofd zitten. Dat ziet hij zelf ook in, dus hij verzet zijn zinnen naar onze liftvogel. Fiew. Ze vliegen met z’n tweeën een tijdje achter elkaar aan rond de boot. Onverrichterzake verdwijnt de visarend na een kwartiertje weer, waardoor wij en onze liftvogel weer gewoon rustig verder kunnen kabbelen.
Ondertussen checken we elke dag via onze satelliettelefoon hoe ons weervenster zich ontwikkelt. Na een week varen – we zijn inmiddels al verder oostwaarts gekomen dan we hadden durven hopen – komt er toch echt een einde aan het mooie weer. Terwijl de wind aantrekt, varen we ’s avonds laat Barahona in de Dominicaanse Republiek binnen. Het is inmiddels aardedonker, er is geen maan, en we durven niet zo goed het onverlichte kanaaltje naar de beschutte baai in te varen. Dan maar net buiten het kanaaltje ankeren. De golven worden inmiddels lekker opgezweept door de wind. We drinken nog een koud ankerbiertje, omdat we een mooie afstand oostwaarts hebben afgelegd. Bovendien is ons nichtje Fajah volgens de Nederlandse tijd net jarig. Exact een jaar geleden kwamen we, ook op Fajah’s verjaardag, aan op Île de Salut, na 16 dagen op de oceaan. Heel bijzonder dat de situatie nu enorm lijkt op die van exact een jaar geleden. Ook toen lieten we ’s avonds in het donker ons anker vallen en proostten we op onze aankomst na een lange tocht. Tegen de tijd dat we genoeg mooie herinneringen hebben opgehaald en ons bed induiken, schudt de Amuse wild heen en weer achter haar anker. In stabiele zijligging zetten we ons schrap: als we ruggelings met onze billen tegen elkaar liggen, kunnen we precies allebei een knie haaks buigen en ons daarmee klem zetten tegen de zijkant van het bed, zodat we niet rollen. Leuk bedacht, maar in de praktijk slapen we toch maar amper.
De Dominicaanse autoriteiten hebben daar natuurlijk geen boodschap aan. Om half negen de volgende ochtend – we moeten nog aan ons ontbijt beginnen – zien we een vissersbootje onze kant opkomen. Daarop blijken drie mannen te zitten die ons komen inklaren. De visser zet ze aan boord van de Amuse af, wat nog niet meevalt op het ruwe water. Hij weet nog net even ons zwemtrapje en de hoek van de boot bij te punten voor hij weer vertrekt. Eén van de mannen is van Customs, één van Immigration, en ééntje is van…. geen idee eigenlijk. Ze willen de boot even checken en trekken willekeurig twee kastjes open. We vullen de benodigde formulieren in en moeten betalen voor hun diensten. Over het bedrag valt in de Dominicaanse Republiek aardig te onderhandelen, hebben we gehoord. Op hun openingsbod doen wij daarom een lager tegenbod, waar ze in ruil voor een koud biertje mee akkoord gaan. Twee mannen gieten de inhoud van hun blikje ondanks het vroege uur binnen no-time naar binnen. De derde heeft zijn blikje in zijn jaszak gestoken en trekt steeds witter weg. Hij voelt zich niet helemaal lekker op de wiebelende Amuse, zegt hij, hoewel hij natuurlijk niet wil toegeven dat hij zeeziek is en zijn toestand verklaart door “muchas ron gisteravond”. Als hij even later spugend over de zeereling hangt, is de inklaarprocedure ineens erg snel afgerond, en ontstaat er lichte paniek bij de mannen: hoe komen ze nou zo snel mogelijk weer aan wal? De visser die ze zelf hebben weggestuurd, is nergens meer te bekennen. Wij willen ze best even naar de kant brengen met onze bijboot, maar die ligt nog leeg en opgevouwen onderin de bakskist. Het duurt zeker een half uur vóór die klaar is om naar de kant te varen. Of we ze dan met de Amuse naar de kant willen brengen, in de beschutte baai? Natuurlijk willen we dat. We wilden toch al na ons ontbijt in die baai gaan liggen.
Terwijl de ‘ron’-man inmiddels aardig groen in een hoekje zit, vinden de andere twee het prachtig: ze hebben nog nooit op een zeilboot gevaren. Eéntje zit er zó vol bewondering te kijken als ik de Amuse het kanaaltje invaar, dat ik hem vraag of hij misschien even een klein stukje wil sturen. Ik heb nog niet vaak iemand zó zien glunderen. Hij heeft geen hele vaste hand, maar lijkt het in zijn enthousiasme niet eens te merken als ik af en toe een klein corrigerend rukje aan het stuurwiel geef. En als ik hem, zodra we aan de wal hebben aangemeerd, ook nog ‘El Capitan’ noem terwijl we ze uitzwaaien, kunnen we niet meer stuk bij hem.
We hadden natuurlijk bedacht dat we alléén nog maar aan land zouden gaan als het weer niet goed was om verder te varen. Voorlopig geeft het weer ons echter een goed alibi om wat van de Dominicaanse Republiek te verkennen, dus dat doen we! Barahona ligt in een wat afgelegen hoek van het land, vrij dicht bij Haïti en is met 84.000 inwoners behoorlijk groot te noemen. Terwijl de kust oostelijker veel toeristen trekt en ook wel wat luxe havens herbergt, wordt dit stuk van de kust nauwelijks door buitenlandse toeristen bezocht. Barahona is ook helemaal niet ingericht op zeilboten. Het beschutte baaitje waar we liggen, dient tevens als laad- en losplek voor vrachtschepen. Eens in de paar weken worden kolen gebracht voor de naburige elektriciteitscentrale, terwijl een ander schip af en toe de suiker van de suikerplantages in de buurt op komt halen. Dan moeten de weinige zeilboten die in de baai voor anker liggen plaats maken voor deze enorme vrachtschepen. Dat er hier maar weinig zeilboten komen, merken we ook als we met de dinghy naar de stad willen. Bij de meeste ankerplekken is wel een strandje of steiger te vinden waar je met je dinghy aan kunt meren. Hier is er alleen een hoge kade in een commerciële haven, waar we de dinghy aan een tractorband vastknopen zodat ze niet kan beschadigen door de ruwe uitsteeksels aan de kade. De klim via die tractorband omhoog is best een dingetje. De route terug is – volgepakt met boodschappen – helemaal een uitdaging, ook al zou je zeggen dat de zwaartekracht meewerkt.
We liggen uiteindelijk vijf dagen in Barahona. Veel te kort natuurlijk om te pretenderen dat we het land hebben gezien. Maar toch lang genoeg om er een indruk van te krijgen. Het stadje bruist. Er rijden vooral héél veel motoconchos (motortaxi’s), waar rustig vier mensen op passen. Ze houden geen rekening met voetgangers, dus dan houden wij maar rekening met hen. Wat best een uitdaging is, als je ook nog goed moet opletten dat je je enkels niet verstuikt op de hobbelige straat vol gaten. We vergapen ons aan de vele winkeltjes met een aanbod dat door een Europese bril nog steeds wel wat karig aan zou doen, maar dat wij na een dikke maand in Cuba héél erg ruim vinden. Op de markt gaan we ons te buiten aan sappige paprika’s, tomaten en knapperige appels (dat is echt alweer héél lang geleden). Overal wordt salsa, bachata en merengue-muziek gedraaid. Die laatste dans is zelfs de nationale dans van de Dominicaanse Republiek. We bezoeken regelmatig de kleine eettentjes langs de weg en komen er zo achter dat de Dominicanen van gefrituurd eten houden. Gefrituurde vis bijvoorbeeld, met tostones, platgeslagen en gefrituurde plakjes banaan. Daarvoor gebruiken ze overigens groene bakbananen, waardoor de tostones misschien wel meer als aardappelkoekjes dan als bananenkoekjes smaken. Ondertussen hebben we leuk contact met de Spaanse José die al drie maanden in deze baai ligt, en met de Franse Patrice en Eric die er twee nachten doorbrengen op weg naar Cuba. En telkens als we El Capitan tegenkomen, komt hij vrolijk zwaaiend naar ons toe om ons de hand te schudden.
We zouden graag nog méér van het land zien, maar het weer nodigt uit om verder oostwaarts te trekken. We klaren uit om op weg te gaan naar alweer een nieuw land. Dat voelt heel snel. Omdat we sinds ons vertrek zó veel tijd hebben gehad om nieuwe plekken te verkennen, gaan onze nekharen overeind staan van het woord ‘haast’. Toch voelt het stiekem wel als haast. De wind lijkt het de eerste twee dagen aan te voelen en draait ’s nachts naar noord en overdag naar zuid, waardoor we niet hoeven op te kruisen en als een speer richting Puerto Rico gaan. Tegen de tijd dat we de oostkant van het eiland bereiken is er niet veel wind meer over. Eigenlijk zijn we daar wel blij mee, want de Mona Passage tussen de Dominicaanse Republiek en Puerto Rico is op papier één van de lastigste stukken vaarwater in de Carieb. Dat heeft te maken met de Puerto Rico trench, een diepe scheur tussen twee aardplaten, die vlak ten noorden van de eilanden ligt. De Atlantische Oceaan is nergens zo diep als hier: 8,3 kilometer. Het water uit de Atlantische Oceaan wordt vanuit die diepte de zandbanken in de Mona Passage op geperst, en dat kan er wild aan toe gaan. Het grootste deel van de Mona Passage is bij ons echter heel rustig, doordat er weinig wind staat. Tergend langzaam kruisen we tegen enorme stroom in oostwaarts. We zien wel gekke golven die uit verschillende richtingen tegen elkaar botsen en zeggen nog tegen elkaar: als hier wat wind overheen gaat, kan het best eens gaan spoken. Dat blijkt als we 20 mijl voor de kust ineens nog windkracht 6 om de oren krijgen. De Mona Passage heeft blijkbaar nog een nabrander voor ons in petto. Noem het een Mona-toetje. In no-time veranderen de golfjes, die eerst wel een beetje gek, maar toch ook nog lief waren, in een heksenketel. Dubbel gereefd gaat het prima, maar we zijn blij als we langzaamaan in de beschutting van het eiland komen.
Inmiddels begint het donker te worden. Hmmm… we komen liever niet in het donker aan op een nieuwe plek. Buiten wachten op daglicht is ook niet heel aantrekkelijk met deze omstandigheden. Net op dat moment roept de Djualyn ons op via de marifoon. We hadden Johan en Linda via onze satelliettelefoon laten weten dat we op weg waren naar Puerto Real aan de westkust van Puerto Rico, en ze zijn een stukje teruggevaren om ons te kunnen ontmoeten. Wat lief! En nu roepen ze ons dus op. Ze zijn speciaal voor ons naar de havenmeester gegaan om te vragen of het smalle toegangskanaaltje met verlichte boeien is gemarkeerd. De havenmeester heeft ze verzekerd dat dat zo is. Dat ze ons dat net nú even laten weten, voelt ongelóóflijk welkom! Dankzij de aanwijzingen van Johan en Linda varen we zonder problemen de baai binnen en laten ons anker even na middernacht vallen.
Wat zijn we al ver oostwaarts gekomen! Puerto Rico klonk een paar weken geleden nog zó ver weg! Sinds Santiago hebben we al meer dan 1000 mijlen gevaren. Dat is bijna de helft van de afstand van onze oceaanoversteek vorig jaar. Het Puertoricaanse weer dwingt ons tot wat geduld om verder oostwaarts te kunnen varen. Stiekem vind ik dat niet zo erg; voor mijn gevoel hoeven we nog maar een klein stukje naar Sint Maarten. Bovendien is het een mooi excuus om toch nog wat van dit land te gaan verkennen… Even geen haast!
Hmmm. Zou je nou de wind missen en ‘pas’ een jaar later naar de Azoren / Nederland komen dan zie ik ook een kans: op een derde bezoek aan jullie in evenzovele jaren. Zien we jullie vaker dan toen we op 15km van elkaar woonden
Mooi staaltje omdenken, toch?
Stijn en Yvet,
Onze allerhartelijkste gelukwensen ter gelegenheid van de verjaardag van Stijn – de 9 vijfjes zijn nu vol, dus nu maar vrolijk op naar nr. 10!
Gezien de levendige verslagen van jullie tocht, altijd gelardeerd met prachtige foto’s, zal dat geen probleem zijn!
Wij vonden het extra leuk dat we jullie op 5 april ‘live’ konden horen; daarmee leken jullie toch heel even een tikkeltje dichterbij dan in het echt.
Blijf samen heerlijk genieten van het vervolg van jullie fantastische reis – behouden vaart!
Een warme groet en knuffel van tante Joke en oom Martin!
Mooi geschreven weer! Inderdaad : ‘Who knows what is right or wrong’ Yvet, met de groeten van Tao…
https://www.newventureswest.com/real-lesson-taoist-farmer-story/