Het klokje van Havana

En dan is er de stad waar we zo lang naar uit hebben gekeken. Havana. Deze stad klinkt ons erg romantisch, maar minstens zo mysterieus in de oren. We stellen ons voor dat er pleintjes zijn waar oude mannetjes muziek maken, alsof ze zó weggelopen zijn uit de Buena Vista Social Club. Waar jong en oud, zodra de zon onder gaat, rumba en salsa dansen (en ik natuurlijk mee doe). Waar oude mannen rum drinken onder nog veel oudere bomen. Waar het licht gefilterd wordt door een mengsel van rook uit sigaren en pastelkleurige oldtimers. Waar de tijd stil staat. Waar misschien nog een zweem is op te vangen van haar decadente ‘fifties’, waarin de nachtclubs en casino’s vol zaten met Amerikaanse rijkelui en maffiosi. De stad ook die in communisme gehuld is en waarvan we vooraf geen idee hebben of dat door haar bewoners bejubeld of veracht wordt.

 

Havana stond altijd al hoog op ons lijstje, dus sinds we op de Canarische Eilanden hebben besloten dat we de grote plas over wilden steken, wisten we al dat we deze stad hoe dan ook wilden bezoeken. Havana heeft een haven, maar die ligt behoorlijk ver van de route die we hierna nog willen varen. Dus gaan we over land. We parkeren de Amuse een paar dagen aan de steiger in de Marina van Cienfuegos en nemen een fietstaxi naar het busstation. Het busstation heeft verschillende wachtruimtes, loketten en ingangen, dus het duurt even voor we in de gaten hebben waar we precies moeten zijn. Er blijken twee soorten bussen te zijn die langere afstanden tussen grote steden rijden: De Omnibus rijdt voor Cubanen en als je geen Cubaan bent, kom je automatisch terecht bij de Viazul-bus. We worden richting een smoezelig kantoortje geduwd, waar de deur dicht is. Omdat er wel een bordje ‘abierto’ hangt, duwen we de deur open en stappen binnen. We worden niet naar buiten gebonjourd, dus het zal wel goed zijn. De bus naar Havana vertrekt om 9.30 uur, over een uur, dus we zijn ruim op tijd. En ja, er is nog plek. Onze namen worden in een beduimeld schriftje geschreven en we kunnen een half uur voor vertrek weer terugkomen om te betalen. We stationeren ons dus met onze ereaders in de wachthal, en staan een half uurtje later wéér voor het kantoortje. Het duurt en het duurt. Er staat inmiddels een aardige rij van allemaal niet-Cubanen die hun zitplekje in de bus willen betalen. We staan keurig te wachten tot de klant die nu binnen in het kantoortje is weer naar buiten komt, maar dat gebeurt niet. Rond kwart over 9 kijken we elkaar aan en besluiten toch maar met z’n allen het kleine kantoortje binnen te gaan om te betalen. De meneer achter het bureau begint in rap Spaans te preken. Ik begrijp dat we allemaal veel te laat zijn met inchecken. We verontschuldigen ons en zeggen dat we keurig op tijd stonden te wachten. En ik wijs hem op onze namen in het boekje en dan is het ineens oké. We betalen de verschuldigde CUCs en de meneer stuurt ons direct naar de bus. Geen bonnetje of kaartje ofzo. We lopen snel naar de bus en ploffen neer op één van de laatste plekjes. Zo… we zitten in elk geval. Het systeem zou een gemiddelde Nederlandse ambtenaar hartkloppingen hebben bezorgd, maar hier werkt het blijkbaar zo.

 

Waar ‘stiptheid’ niet in het gemiddelde Caribische woordenboek voorkomt, lijkt Cuba een uitzondering op de regel te zijn. Dat dan wel weer. Stipt op tijd vertrekt de bus. De buitenwijken van Cienfuegos zien we nu pas voor het eerst. Waar het centrum vol panden staat met een prachtige architectuur, doen de buitenwijken niet onder voor een gemiddelde oostblok-buitenwijk. Fantasieloze flats en industrie staan dicht bij elkaar. Zodra we de stad uit zijn, rijden we urenlang door het platteland. Letterlijk. Lange, rechte, stoffige wegen, waar oldtimers, oude Amerikaanse trucks, paard-en-wagens, fietstaxi’s, voetgangers en zwerfhonden elkaar alle plek gunnen. Af en toe kleine dorpjes met vervallen huisjes. En op heel veel plekken langs de kant van de weg staan Cubanen die met waaiers biljetten onze chauffeurs tevergeefs proberen te overtuigen om ze mee te nemen. Onze chauffeurs zijn trouwens wel echt de ‘master of the bus’. Ze dragen allebei een overhemd met streepjes op de schouders (hoewel ééntje beter bedeeld dan de ander), en het is hier in Cuba wel duidelijk: als je een uniform aanhebt, of een overhemd met streepjes, dan heb je het voor het zeggen. Na een lunchstop bij een soort van AC-restaurant (met dito kwaliteit en prijs) wisselen de chauffeurs van plaats. Arbotechnisch wel zo verantwoord. Als we de buitenwijken van Havana binnenrijden, heeft de chauffeur die dan rijdt wel vette pech. Hij heeft al de minste streepjes op zijn schouder, maar rijdt ook nog eens per ongeluk bijna een motoragent van de weg. Beide chauffeurs moeten uitstappen; dat wordt een prent! Terwijl er achter glas zo’n 40 nieuwsgierige toeristen toekijken, krijgen ze een stevige preek van de agent en wachten ze bedremmeld tot het papierwerk ingevuld is. Van de ‘master-of-the-bus-bravoure’ is even niet zo veel meer over. En zo blijkt er hier in Cuba altijd een ‘master’ boven de ‘master’ te gaan.

 

Als we er eindelijk zijn, nemen we een propvolle stadsbus naar Havana Vieja, het oudste deel van Havana. Daar willen we een overnachtingsadresje zoeken. We hebben gelezen dat de Cubanen sinds een jaar of 10 een slaapkamer mogen verhuren aan toeristen. Hoewel ze wel een flinke taks moeten betalen aan de overheid, is dit voor Cubanen een populaire manier om aan wat CUCs te komen. Zeker in Havana stikt het van de Casas Particulares zoals deze slaapplekken worden genoemd. Gewapend met een lijstje van Casa’s die in reisgidsen worden aanbevolen, lopen we Havana Vieja in. Nog vóór we een slaapadres hebben gevonden, zien we een gezellige bar die naar ons lonkt. Het is inmiddels een uur of vijf, we zijn een beetje murw van de lange busrit, we hebben dorst en de Mojito staat wel heel uitdagend op de kaart. We ploffen neer en nog vóór we ons drankje hebben, komen er vier mannen binnen die muziek gaan maken. Salsa. Hoe mooi kan het leven zijn? Oooohh… wat wil ik graag dansen! Ik kan bijna niet stil blijven zitten. Maar laten we maar even verstandig doen en eerst een slaapadresje gaan zoeken.

De eerste Casa Particulare waar we aanbellen, Casa Marta y Israel, ziet er heel gezellig uit. En Marta en Israel zijn heel vriendelijk. Ze hebben plek voor ons, dus we blijven! We krijgen zelfs een kamer met eigen badkamer.

 

Eerst even een Mojito!

 

’s Ochtends krijgen we een heerlijk ontbijt van deze lieve dame: vers fruit, een eitje, brood en sterke koffie. Voor Cubaanse begrippen waarschijnlijk erg uitgebreid.

 

Drie dagen lang dompelen we ons onder in Havana. De stad ademt de grandeur uit vervlogen tijden. Een metropool met prachtige architectuur, sierlijk gesmede hekwerken en overal oldtimers. De armoede is goed te voelen, want veel van de oude koloniale panden zijn vervallen. Sommige gevels worden zelfs met houten palen gestut om instorten te voorkomen. Toch wordt er ook wel het een en ander opgeknapt. Al snel hebben we in de gaten dat het feit dat hier nog veel oude auto’s rondrijden geen kwestie is van nostalgie, maar van bittere noodzaak. Hier in Cuba gooi je nou eenmaal niets weg. Je repareert het, lapt het op, hergebruikt het. We zien een prachtige oude Chevrolet staan, waar de openstaande motorkap een Nissan dieselmotor in onthult. Dat zou bij oldtimer-liefhebbers in Nederland een ware doodszonde zijn, maar hier is het de normaalste zaak van de wereld. Vooral de período especial (zie vorige blog) heeft de inventiviteit onder de Cubanen aangemoedigd. Ze recyclen alles wat maar denkbaar is. Zo komen we verschillende wc’s tegen waar het trekkertje om door te spoelen gerepareerd is met het dopje van een PET-fles.

 

Er staan nogal wat panden in Havana die voor ons gevoel op instorten staan. Toch leven er soms gewoon mensen in.

 

Terwijl op andere plekken prachtige koloniale gebouwen te vinden zijn

 

Met wat inventiviteit kun je gewoon geld verdienen aan lege blikjes

 

In de Cubaanse keuken is de invloed van de periodo especial ook nog steeds merkbaar. In die tijd was vlees helemaal van het menu geschrapt. Het gemiddelde ontbijt was niet meer dan een glas suikerwater. Zo erg is het nu niet meer, hoewel vlees nog steeds lang niet voor iedereen is weggelegd. Cubaanse maaltijden zijn ook nu nog vooral functioneel. En hoewel huizen vaak bewoond worden door verschillende generaties van een familie, is het niet zo dat – zoals in veel Europese landen – het diner een belangrijk moment is om samen te komen. Restaurants waren sinds de revolutie in handen van de overheid. En die staatsrestaurants hebben geen al te beste culinaire reputatie. Internationale koks hadden de neiging om nogal lacherig te doen over de Cubaanse keuken. De laatste decennia komt daar wel wat verandering in. Sinds 1995 is het Cubanen toegestaan om een paladar (een huiskamerrestaurant) te beginnen, onder strenge voorwaarden. Méér dan 12 tafels zijn niet toegestaan. En je moet het restaurant runnen met familieleden, want het is in een communistisch systeem natuurlijk onmogelijk dat je als particulier mensen in dienst hebt. De paladars doen hun best om iets van het eten te maken. Je begrijpt dat wij vooral de paladars opzoeken om iets te eten. Natuurlijk is nog merkbaar dat hier geen eindeloze variatie aan producten verkrijgbaar is, maar ze doen hun best om te roeien met de riemen die ze hebben. We genieten bovendien enorm van de heerlijke mojitos en piña coladas die hier overal geserveerd worden, voor de prijs van een biertje op een Nederlands terras.

 

Nog maar een Mojito en een Piña Colada!

 

Wat wij erg bijzonder vinden aan deze stad, is dat hij echt nog heel functioneel lijkt te zijn. Er wonen gewoon nog mensen en er is nog allerlei bedrijvigheid. Achter de gevels van de koloniale panden bevinden zich hele gangenstelsels die toegang geven tot allemaal kleine woninkjes die in de loop der tijd ontstaan zijn door her en der wat muurtjes te plaatsen. En het stikt van de ambachtelijke werkplaatsen. Dan kijk je door een grote deur ergens naar binnen en dan blijkt er ineens een enorme werkplaats achter die deur verscholen te zitten, met allerlei werktuigen die in Nederland in een ambachtsmuseum zouden kunnen staan, terwijl ze hier nog volop worden gebruikt. Er zijn houtbewerkings-, naai- en staalbewerkingsateliers. Er zijn talloze escuelas taller (ambachtsscholen), waar puberende jongeren net zo voor de deur staan te hangen als bij een Nederlandse middelbare school. Andere geopende deuren laten een glimp zien van een basisschool. Of een markt. Of één van de talloze partijbureautjes van de socialistische partij.

 

Een naai-atelier, gewoon verstopt achter de deur van een prachtig pand

 

Of er zit een schooltje achter verstopt. Er passen overigens gerust 20 leerlingen in een ruimte van 4 bij 5 meter.

 

Een markt verstopt achter een poort

 

Eén van de talloze partijbureautjes in de stad

 

Verder zijn er ontzettend veel kunstateliers. Indiaanse, Afrikaanse, Spaanse en Amerikaanse invloeden hebben een enorm rijke artistieke cultuur opgeleverd. En de revolutie heeft ook nog eens een enorme boost gegeven aan de kunsten. Fidel heeft altijd veel geld besteed aan dans, theater, opera, muziek, literatuur en kunst. De lokale bevolking kan nog steeds voor enkele peso’s naar het theater of naar de opera. Bovendien is de revolutie natuurlijk een dankbaar onderwerp voor creatievelingen.

 

Galerie en werkplaats voor grafische kunsten

 

Overal waar je loopt in Havana is er dus wel kunst. Of het nou een muurschildering is op een vervallen pand. Of één van de vele kunstateliertjes. Of natuurlijk de muziek die werkelijk overal te horen is. In vrijwel elke bar en elk restaurant wordt er vanaf een uur of vijf live muziek gemaakt. Bandjes die traditionele son muziek spelen (zoals de Buena Vista Social Club), afgewisseld met rumba, bachata en salsa. We komen er al snel achter dat veel van de bandjes een soort van tourschema hebben. Een half uurtje hier, een half uurtje daar. In de tijd dat je zit te eten, treden er soms wel drie bandjes na elkaar op. Dat levert natuurlijk méér op als je met de pet rondgaat na je optreden.

 

Muurschilderingen hebben vaak pro-revolutionaire boodschappen

 

In Cuba zegt men dat iedereen wel een instrument kan spelen. Of als je dat niet kunt, kun je wel zingen. Of anders dansen.

 

Het valt ons wel op dat we geen Cubanen zien dansen. Daar gáát mijn droom om salsa te dansen met een Cubaan op een rokerig pleintje in Havana. Als we navraag doen, blijkt dat Cubanen echt wel dansen, maar vooral thuis. Gelukkig vinden we om de hoek van onze casa een leuke bar, La Reliquia, waar tóch gedanst wordt. We hebben er een geweldige avond! We dansen wat af, en iedereen – Cubaan of toerist – danst met elkaar. Héérlijk! Jammergenoeg hebben we er geen beelden van. Dansen en filmen gaat nou eenmaal niet tegelijkertijd.

 

Op onze laatste dag in Havana bezoeken we het Museo Nacional de Bellas Artes. Die heeft twee afdelingen, in twee aparte gebouwen: één met Cubaanse kunst en één met internationale kunst. Wij gaan voor de Cubaanse collectie. Er is kunst te zien vanaf de tijd van de Spaanse kolonisatie tot heel recente kunst. Wij vinden vooral de kunst uit de 20e eeuw heel interessant. In die tijd bestonden er hechte banden tussen Cubaanse kunstenaars en Europese kunstenaars als Picasso. En dus zijn er veel kubistische en impressionistische invloeden te vinden in de kunst die toch al een rijke voedingsbodem vond in alle politieke ontwikkelingen in Cuba zelf. Prachtig en indrukwekkend. Wat ons trouwens verbaast, is dat er niet alleen kunst hangt die duidelijk pro-revolutionair van aard is, maar ook kunst die wij niet anders kunnen interpreteren dan als uitgesproken kritisch over de revolutionaire ideeën.

 

Wat denk je bijvoorbeeld van dit kunstwerk?

 

Of van deze?

 

Na drie dagen zijn we verzadigd van alle indrukken. Tijd om terug te gaan naar ons eigen drijvende huisje. Een bevriende zeilster noemde haar boot ooit haar ‘prikkelvrije zone’. En dat voelen wij ook zo. We maken soms zó veel mee, hebben zó veel indrukken te verwerken, dat het altijd weer fijn is om thuis te komen op de Amuse. Waar we ons terug kunnen trekken in ons eigen coconnetje. We stappen dus in een stadsbus, op weg naar het Viazul-busstation. Tussen de op elkaar gepakte mensen, zit ik te mijmeren over Havana. De stad trekt aan me voorbij. Wat hebben we nu eigenlijk gezien? Wat is dit voor een stad? Is het ergens mee te vergelijken?

Naast me in de bus zit een man met een prachtig klokje om zijn pols. Het is goudkleurig. En het staat stil. Zo te zien al lang. Een mooiere metafoor voor zijn stad had deze Havaanse man me niet aan kunnen reiken.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3 gedachten over “Het klokje van Havana”

  1. Wat een heerlijk verhaal en prachtige foto’s. ik ben benieuwd wat jullie verder vaarplannen zijn. Hier maken we ons “winderig” op voor het voorjaar. 28 maart onze eerste vaardag dit jaar. Hoogste tijd.

    Vriendelijke groet Ad en Marian Akkerman

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *