Compleet

Santiago en Havana zijn zo’n beetje het Amsterdam en Rotterdam van Cuba. De grote rivalen. Dat was al zo toen Havana eeuwen geleden de hoofdstadtitel heeft ‘afgepakt’ van Santiago. En dat is nog steeds zo. Met name bij baseballwedstrijden (baseball is dé nationale sport van Cuba) tussen beide steden, lopen de gemoederen op en buiten het veld hoog op. De inwoners van Havana en Santiago hebben nauwelijks een goed woord over voor ‘die andere stad’. Tijd dus om na Havana ook ‘die andere stad’ maar eens zelf te gaan verkennen.

De Amuse ligt voor anker bij de Marina, die een klein eindje van Santiago, in Punta Gorda ligt. Het baaitje zelf is wel leuk. Er staan wat lokale barretjes omheen waar de hele dag door muziek klinkt. Heel anders dan de chique koloniale paleizen die over de haven van Cienfuegos uitkeken. Het voelt hier in Santiago veel ‘lokaler’. Buiten de barretjes en één hotel is hier helemaal niets. De dichtstbijzijnde bakker en een piepklein groentestalletje zitten drie kilometer verderop. Wél zit er flink wat industrie in de omgeving. Vlak naast de baai steken twee enorme schoorstenen van een elektriciteitscentrale in de lucht, die onophoudelijk vieze rookwolken de lucht in blazen, variërend in kleur van vuil-geel tot zwart. De geur doet me denken aan de DSM-dampen die ik als kind rook als de wind verkeerd stond en zorgt al snel voor een verstopte neus en tranende ogen.

 

De Amuse voor anker in de baai van Punta Gorda

 

De roetdeeltjes die de schoorstenen uitspugen, zorgen dat de Amuse is veranderd in een geel gespikkelde boot. Met gewoon schoonmaakmiddel gaan die er niet af. Als we hier weg zijn maar eens kijken of we de Amuse met wat sterker spul weer wit kunnen krijgen.

 

Punta Gorda wordt in het weekend druk bezocht door jonge Cubanen die even de stad uit willen. Ze drinken wat in één van de kleine, lokale barretjes die om het baaitje heen staan, of huren een waterfiets om rondjes te fietsen. Als ik aan Fajah, mijn nichtje van 16, zou vragen of ze gezellig zou willen gaan waterfietsen met haar vrienden, zou ze me waarschijnlijk aankijken alsof ik van een andere planeet kwam. Zó twintigste-eeuws! Voor haar Cubaanse leeftijdgenoten lijkt het waterfietsen op zondag echter het hoogtepunt van de week. De dames in glimmende bikini’s en de heren met hippe opgeschoren kapsels en grote fancy zonnebrillen. En elke waterfiets heeft natuurlijk haar eigen muziekje bij zich. Reggaeton. Helemaal hip hier bij de Cubaanse jeugd. Ze trappen rondje na rondje door het kleine baaitje. Er is niets te beleven, dus we verbazen ons niet dat onze boot een ware attractie blijkt te zijn voor ze. Niets leukers dan zwoel kijkend selfies maken met de Amuse op de achtergrond, toch?

Met de bus gaan we op pad naar Santiago. Wát een andere stad dan Havana! Vooral het lawaai valt meteen op. Overal rijden oude trucks en motoren, met bijbehorende zware motorgeluiden, die echoën tegen de gevels langs de smalle straatjes. Er wordt flink getoeterd en op de smalle stoepjes is nauwelijks plek voor voetgangers. Waar Havana een zweem van romantiek en licht vervlogen grandeur over zich heen heeft, past de grauwe smoglaag die over Santiago heen hangt goed bij haar wat rauwere imago. Het is de ‘stad van de helden’, de kraamkamer van de revolutie. De stad waar de meeste bevrijde slaven terecht kwamen na de afschaffing van de slavernij. De door Afrika beïnvloede cultuur heeft nergens in Cuba sterker wortel geschoten dan in Santiago. Niet voor niets komen grote Cubaanse muzieklegenden (zoals de Buena Vista Social Club) uit deze contreien. In Parque Céspedes, waar we uit de bus stappen, staat een gezelschap muziek te maken en te dansen. We laten ons vertellen dat ze een rumba spelen, maar die is niet te vergelijken met de rumba zoals ik die ken. Het is een ingewikkeld ritme, vol maatwisselingen. De dans lijkt véél meer op een Afrikaanse rituele dans, dan op een latin dans.

 

Santiago, de stad van de revolutie

 

De Catedral Metropolitana aan het Parque Céspedes

 

Her en der prachtige overblijfselen uit koloniale tijden

 

Maar ook invloeden die wat communistischer van aard zijn

 

Hier rijden hier veel meer oude Lada’s dan Chevrolets rond

 

De bevolking lijkt hier in Santiago nog wat armer dan in Havana. Mensen houden hier vaker dan op andere plekken in Cuba hun hand voor ons op. Soms heel respectvol, zoals de havenmeester die heel netjes en discreet vertelt dat hij héél blij zou zijn met spullen die we aan boord hebben die we niet meer gebruiken, ook als ze kapot zijn of vies. Die mensen maken we graag blij met spullen die hier voor Cubanen moeilijk verkrijgbaar zijn, zoals een stuk zeep of waskrijtjes. Lastiger vind ik mensen die als enige dagbesteding lijken te hebben om op je te wachten en je om geld te vragen. “Ga wat dóen voor je geld!”, denk ik dan fel. Om me meteen een beetje schuldig te voelen, omdat dat hier misschien wel heel anders werkt. Niet voor het eerst tijdens deze reis moet ik mijn idee van de maakbaarheid van het leven, waar ik altijd zo sterk in geloofde, nuanceren.

In Santiago meanderen we een heel eind door de stad. Ineens komen we – misschien niet helemaal toevallig – terecht bij Coppelia, dé ijswinkel van Cuba, die in elke grote stad wel een vestiging heeft. Zoals voor elke winkel waar gewilde producten te koop zijn, staat er voor de Coppelia een rij met wachtende mensen. Zo te zien veel gezinnetjes voor wie de ijswinkel een zaterdags uitstapje is. Wij sluiten aan, want we willen ‘La Coppelia’ zelf ook wel eens ervaren. De rij is gelukkig niet zo lang. Na een paar minuten wachten, komt er een jongen schuin voor me in de rij staan. Hij begint er in rap Spaans op los te praten. En hoewel onze Spaanse woordenschat (noodgedwongen) heel snel is gegroeid de afgelopen weken, kan ik er geen touw aan vast knopen. Op het moment dat het poortje open gaat en er weer een zwik mensen naar binnen mag, wenkt de jongen naar een familie die verderop op een bankje onder een boom zit te wachten. Ze komen aangestiefeld en schuiven met z’n allen in de rij vlak voor ons. Ik begrijp er eerst niets van en kijk ze bozig aan, omdat ik denk dat ze voordringen. Dan herinner ik me ineens dat ik in de Lonely Planet heb gelezen over ‘betaalde wachters’. Als je de lange wachtrijen overal in Cuba combineert met het gegeven dat mensen hier graag een paar extra peso’s verdienen, dan is het niet zo raar dat er mensen zijn die voor een paar peso best voor jou in de rij willen gaan staan.

Na een kwartiertje wachten is het zover en mogen we het poortje door. Buiten staan er wat gezellige zitjes, maar daar zit niemand. De meute dendert door naar binnen en gaat aan tafels zitten in een tl-verlichte ruimte die ik moeilijk anders kan aanduiden dan als vreetschuur. Wij doen gewoon mee en schuiven aan tafel bij een moeder en haar 6-jarige dochter, die waarschijnlijk al héél veel ijsjes in hun leven hebben verorberd. Op de menukaart staan wel 30 verschillende ‘ijsgerechten’, die eigenlijk alléén van elkaar verschillen door de hoeveelheid bolletjes en de keuze tussen vanille of chocola. Andere smaken zijn er niet. Bovendien kun je al dan niet kiezen voor een dulce bij je ijs. Een snelle blik op de tafeltjes om ons heen, leert ons dat dat een stuk geglazuurde cake is. We kiezen allebei voor twee bolletjes ijs, en Stijn wil er wel zo’n dulce bij proberen. Tegelijkertijd met onze bescheiden bakjes, worden er voor ons tafelgezelschap drie bakken met bolletjes ijs (of beter gezegd bóllen ijs) neergezet. Dochterlief schuift één van deze bakken met zes bolletjes naar binnen, haar moeder overtreft dat met acht bolletjes. De laatste bak bolletjes wordt overgeschept in een meegebracht tupperwarebakje dat weer de tas in gaat. Als we om ons heen kijken, zien we dat het aan elk tafeltje zo gaat: gigantische hoeveelheden ijs, waarvan een groot deel direct wordt verorberd, en een deel in tupperwarebakjes mee naar huis wordt genomen. Hoe ze dat doen, weten we niet, want het is hier in Santiago zó bloody hot dat het ijs al gesmolten moet zijn vóór ze de Coppelia verlaten hebben. Het ijs is oké, maar misschien genieten we nog wel méér van het idee dat we getuige zijn van een bijzonder Cubaans ritueel.

Aan het eind van de middag lopen we nog wat verder oostwaarts, over de Avenida Victoriano de Garzón. Daar hangt een bijzondere vibe, de opmaat naar een feestje. Overal worden pop-up restaurantjes neergezet en terrasjes opgebouwd met plastic tafels en stoeltjes. Op verschillende plekken worden varkens langzaam boven een zacht vuurtje rondgedraaid. Als we vragen of er vanavond een speciale gelegenheid is, horen we dat er elke zaterdagavond feest is in deze straat. De Cubanen houden wel van een feestje! En wij? We zouden graag nog wat langer blijven, maar we zijn zelf behoorlijk doorgestoofd na een dag rondslenteren in deze hete en lawaaierige stad. Terug naar de Amuse dus.

 

De varkens gaan ’s ochtends al aan het spit, zodat ze op tijd klaar zijn voor het feest ’s avonds. Vlees is hier echt een luxeproduct, dus als het feest is, wordt er ook uitgepakt!

 

Straatjes worden afgesloten voor verkeer en veranderen in openluchtbarretjes

 

De volgende dag zien we een bekende boot de baai binnenvaren: De Heavy Metal. Die hebben we ook al op de Canarische Eilanden en op Curaçao ontmoet. Leuk! Aan boord zijn Koen en Yvonne uit Cuijk, wat dan weer op steenworp afstand ligt van Sambeek, waar Stijn is opgegroeid. Yvonne heeft als klein meisje zelfs bij René, Stijns vader, in de klas gezeten toen hij onderwijzer was op de basisschool. Wat een kleine wereld. Met Koen en Yvonne nemen we de veerpont naar het Fort El Morro bij de ingang van de baai. Een oud Spaans fort dat nog in prachtige conditie is. Van daaruit naar Cayo Granma, een schattig eilandje midden in de baai. Er rijden geen auto’s (wát een verschil met Santiago) en de tijd lijkt er stil te hebben gestaan. Overal bloeien bloemen, die mooi combineren met de vervaalde kleuren van de huisjes. We slenteren wat rond over het eilandje en vinden een paladar waar we op een terras met uitzicht over zee heerlijke vis eten, met een ijskoud biertje erbij. Lekker! En leuk om weer bij te kletsen met Koen en Yvonne!

 

Geweldig uitzicht over de baai, vanaf El Morro

 

Met de ferry naar Cayo Granma

 

De bewoners van dit eilandje stammen af van immigranten uit andere delen van De Carieb. De houten huisjes hebben dan ook een heel andere – veel meer Caribische – architectuur dan de rest van Cuba.

 

Terwijl de namiddagzon het eilandje nog wat mooier kleurt, zien we de ferry aankomen. We vragen of hij naar Punta Gorda gaat, maar dan komt er weer een Spaanse waterval die we niet begrijpen. Verwarring alom. “Lento, lento!”, proberen we. Dat gaat beter. De kapitein zegt dat Punta Gorda eigenlijk niet op zijn route ligt, maar dat hij ons er wel even af wil zetten. Zó vriendelijk! Bij de volgende halte gaat een groep schoolkinderen in traditionele uniformpjes van boord. In het voorbijgaan komt een jongetje snel op mij afgelopen. Ik denk nog dat hij me iets in mijn oor wil fluisteren, maar vóór ik het weet, krijg ik een zoen op mijn wang. Een kleine Cubaanse charmeur!

Na een kleine week hebben we het eigenlijk wel gezien hier in Santiago. Bovendien loopt ons visum bijna af. We willen dus vertrekken uit Cuba, maar de weersomstandigheden zijn er eigenlijk niet naar. Harde wind en hoge golven zijn niet het ideale plaatje om tegenin te moeten varen. Een paar keer lijken we een klein gaatje te zien, maar blazen we last-minute toch nog af. Tja, dan wordt het toch tijd om ons visum te verlengen. We hebben al gehoord dat dat best wel een gedoe is, maar we hebben geen keuze. Op vrijdagochtend, een dag vóór ons visum verloopt, rijden we dan ook met de bus naar Santiago.

Drie kwartier in een hete, tjokvolle bus. Onze eerste bestemming is de Banco Nacional, waar we de betaling moeten doen, in ruil voor een soort van postzegels. In het midden van de hal zit een meneer achter een bureautje. Als hij visitekaartjes zou hebben gehad, zou daarop hebben gestaan: “Wachtrijnummertjesuitdeler”. Hij doet waar hij voor betaald wordt en print met een matrixprinter een nummertje voor ons uit. Daarmee gaan we doen wat de Cubanen gewend zijn: wachten. Ik probeer een beetje op z’n Spaans te kletsen met wat mensen om me heen en kom erachter dat de gemiddelde wachttijd hier zo’n 2 tot 3 uur is. Ok. Ik overweeg nog even om iemand een paar peso’s te geven om voor ons te wachten (we leren snel), maar ben tegelijkertijd ook bang dat we onze beurt missen, dus we blijven maar wachten. Eén wand van de hoge ruimte bestaat volledig uit glas, waar de zon pal opstaat. De dunne vergeelde lamellen die ervoor hangen, houden wel het felste zonlicht buiten, maar zeker niet de warmte. Langs de muren staan wat bureautjes waar bankzaken gedaan worden waar geen geld mee gemoeid is. Alles waarbij geld over de balie gaat, wordt afgehandeld bij vier loketjes met tralies ervoor. Of eigenlijk bij twee loketjes, want twee van de raampjes zijn onbemand. We wachten en wachten en wachten. Er zijn geen stoelen voor de wachtenden. En de weinige ventilatoren die er staan, zijn gericht op de bankmedewerkers. Ondertussen zie ik regelmatig mensen zonder nummertje naar één van de tralieloketjes lopen, waardoor de officiële rij vertraging oploopt. Ik probeer in mijn beste Spaans verhaal te halen bij Meneer de Wachtrijnummertjesuitdeler, maar die haalt alleen maar zijn schouders op. Ik had me voorgenomen gewoon kalm dit Cubaanse systeem te ondergaan, maar het blijkt me toch wat minder makkelijk af te gaan dan ik me had voorgenomen. Na drie uur (!) wachten komt er een meneer die zegt dat er een probleem is met het informatiesysteem en dat het daarom erg traag gaat. Bovendien zegt hij dat de kans klein is dat we vandaag nog geholpen kunnen worden, “Maandag zijn we weer open.”. In Nederland zou dit woedende mensen hebben opgeleverd. Hier lopen de mensen zonder zichtbare frustratie naar buiten. Volgende keer beter.

Wij voelen ons inmiddels wél gefrustreerd, na drie uur wachten zonder enig resultaat. We beraden ons op hoe we verder moeten. Morgen loopt ons visum af. We besluiten toch maar vast het volgende station in het proces op te zoeken: het kantoor van Immigracíon. Van de havenmeester hebben we wat halve aanwijzingen gekregen over waar het zou moeten zitten, en met hulp van vriendelijke Cubanen ontdekken we na kilometers lopen het kantoor dat we nodig hebben. We leggen de situatie uit. Nee, zonder zegel van de bank kunnen ze niets voor ons doen. En bovendien zitten we hier helemaal verkeerd. We moeten bij een ánder kantoor van Immigracíon zijn. Ik doe nog één wanhopige poging, maar de enige reactie die ik krijg is “Happy Women’s Day”. Ik doe maar net of ik dat niet begrijp, maar vanbinnen voel ik me naast gefrustreerd nu ook nog eens diep beledigd. Inmiddels is het eind van de middag, dus het heeft niet zo veel zin meer om verder te gaan; de kantoren sluiten bijna. Bovendien zijn we helemaal gaar van de hele dag wachten en lopen door een bloedheet Santiago, zeker nu dat nog helemaal nergens toe heeft geleid. Van de kalmte van de ochtend is inmiddels helemaal niets meer over. We zijn boos en gefrustreerd en vervloeken het Cubaanse systeem.

Wát een dag. Tegelijkertijd realiseren we ons dat we hiermee waarschijnlijk wel écht een indruk hebben opgedaan van hoe het leven in Cuba ook kan zijn. Een bureaucratisch systeem, waarin je opgesloten zit, en waar geen uitweg is. Waar je als burger werkelijk níets te zeggen hebt. Waar zelfs verhaal halen geen zin heeft. Waar je je neer moet leggen bij je omstandigheden, omdat je geen andere keuze hebt.

Terug naar Punta Gorda. We zijn samen met Koen en Yvonne uitgenodigd om te komen borrelen bij Eric en Marleen op de Maximo, die hier inmiddels ook binnen is komen varen. Het ene moment denk je nog in de middle of nowhere te zijn, het volgende moment lig je ineens met drie Nederlandse boten voor anker in hetzelfde baaitje. Gezellig in het Nederlands keuvelend is het leed van vandaag gelukkig snel weer vergeten.

Maandag proberen we opnieuw om ons visum te verlengen en ditmaal lukt het! We hoeven nu maar 2,5 uur te wachten bij de bank. Snel door naar Immigracíon (nu wél het juiste kantoor) om daar te horen dat ze nét met lunchpauze gaan en of we over twee uur terug willen komen. Na de lunch hoeven we maar 20 minuten te wachten voor we aan de beurt zijn. Als de mevrouw ziet dat Stijn een korte broek en slippers aanheeft, wordt hij weggestuurd. Zelf is ze overigens wél volledig professioneel gekleed, in een smoezelige, te strakke tanktop. Gelukkig mag ík (met kort jurkje en slippers) de honneurs voor Stijn waarnemen. Halverwege de middag staan we buiten, met de felbegeerde stempeltjes in ons paspoort.

Dat moet gevierd worden! We hebben wel een mojito verdiend, vinden we. Bovendien willen we per sé ook nog iets leuks aan deze dag toevoegen, na al het wachten. We lopen weer terug richting centrum en komen langs het Casa de la Trova. Een klein barretje, waar elke dag – dus nu ook – live muziek wordt gemaakt. Gezellig! We bestellen een mojito en raken aan de praat met Modesto, een oude man met pretoogjes en een dikke sigaar in zijn mond, die hier graag ’s middags een glaasje rum komt drinken. En wat alleen een glaasje mojito in een barretje zou zijn, blijkt ineens een topmiddag te worden! Modesto schenkt ons bij uit een fles rum die hij deelt met de muzikanten. Stijn krijgt een dikke sigaar van hem, die ze samen oproken. En ik dans bolero’s met de oude man. Dit was waar we ooit van droomden: dat ik zou dansen met Cubanen, terwijl Stijn met een sigaar en rum van het uitzicht en de sfeer geniet. Alsof Cuba even wilde compenseren wat ze ons eerder die dag en de vrijdag ervóór had aangedaan. Alsof Cuba aanvoelde dat dit nodig was om ons beeld over haar weer in balans te brengen. En het is gelukt!

 

Stijn en Modesto

 

Een paar dagen later is het zover… er zit een mooi weervenster aan te komen om een stuk verder oostwaarts te varen. Tijd om afscheid te nemen van Cuba. Als we havenmeester Norbert vertellen dat we de dag erop willen vertrekken, geeft hij ons een cadeautje. Het is maar een kleinigheidje, drukt hij ons op het hart. Maar hij hoopt dat we het mooi vinden. Het is verpakt in een krant en we mogen het pas op de boot openmaken. Als we het pakje later openmaken, zitten er twee kleine zelfgemaakte Cubaanse poppetjes in. Zó lief!

 

Recht uit een goed hart

 

Terwijl we de baai van Santiago uitvaren, op weg naar de Dominicaanse Republiek, realiseren we ons dat we niet voor niks langer in Cuba werden gehouden. Misschien hadden we nog niet genoeg gezien en ervaren om te kunnen zeggen dat we écht in Cuba waren geweest. Cuba wilde ons nog even aan den lijve laten ervaren hoe bureaucratisch en frustrerend haar systeem is. Hoe gevangen en machteloos het soms moet voelen voor haar inwoners. En Cuba wilde ons óók nog wat meer laten voelen dat er tegelijkertijd heel veel is om dankbaar voor te zijn. Dat er in dit land gewoon tijd is om muziek met elkaar te maken, te dansen en te lachen. Dat je gewoon op zaterdagavond een feestje op straat kunt vieren. Dat je het leven met elkaar deelt en elkaar wat gunt! Ons plaatje is compleet.

 

Santiago vanuit de baai gezien

4 gedachten over “Compleet”

  1. Hi yvet en stijn,
    Weer een mooi en fraai realiteit verhaal. Wachten is ook niet mijn favoriete bezigheid, maar meestal krijg je er iets heel moois voor terug.
    Hier alles goed, zijn weer een dikke week thuis en al weer druk druk druk met sociale contakten ‍♀️‍♀️ ‍♀️‍♀️ en wachten op de mooie. Het wordt lekker warmer en de blaadjes staan op knappen en vanmorgen de eerste baby meerkoetjes gezien.
    Nog fijne reis en hou genoeg ruimte onde de kiel

  2. Modesto is een coole dude, maar Stijn is wel de opper maffioso met die sigaar! Dank voor het meeleven in een dagje Cuba, een eiland van pracht en pr…bureaucratie.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *